AEPL-rapport "Een onpartijdige staat
Gepubliceerd op 21/10/2017Lezing gepresenteerd door Claude WACHTELAER op het Congres voor Secularisme (Kongres Świeckości), Warschau, 21 & 22 oktober 2017.
Mij is gevraagd om het Belgische en Nederlandse model van betrekkingen tussen kerk en staat te presenteren. Ik zal u eerst wat historische achtergrond geven. Daarna zal ik ingaan op de juridische aspecten van de kwestie en tot slot zal ik wat informatie geven over de impact van deze eerste twee onderwerpen op het dagelijks leven van de burgers in beide landen.
De koninkrijken Nederland en België zijn buurlanden met een gedeelde geschiedenis. België en Nederland waren één land onder Spaanse heerschappij tot 1581, toen de 7 noordelijke provincies hun onafhankelijkheid uitriepen en een republiek bleven tot de Franse Revolutie. De zuidelijke provincies, het huidige België, bleven gedurende dezelfde periode onder Spaans, vervolgens Oostenrijks en Frans bestuur. De twee landen werden herenigd in 1815, maar aan deze laatste poging tot hereniging kwam een einde in 1830 toen de Belgen in opstand kwamen tegen de Nederlandse overheersing.
De Belgische Revolutie begon in Brussel met een operazang - waarin de opstand van de bevolking van Napels tegen de Spanjaarden werd gevierd - op de avond van 25 augustus 1830. Het was een onrustige tijd in veel Europese landen, zoals je weet in Polen, en Brussel, geïnspireerd door zijn Franse buur, was ook vol hoop.
De kerk was tegen de koning omdat hij protestant was. Maar ook omdat ze een einde wilde maken aan het Caesaropapisme waaronder ze had geleden tijdens de Napoleontische periode. Deze doctrine onderwierp de Kerk aan de koning of keizer, en het was ook de doctrine die Koning Willem I leidde. Onder invloed van de Franse katholieke priester Félicité de LAMENNAIS, een van de bezielers van de christendemocratie, was de Belgische Kerk ervan overtuigd dat de liberale vrijheid te zijner tijd de katholieke waarheid zou doen zegevieren.
Aan de andere kant werden de liberalen beïnvloed door de Verlichting, Voltaire, de Glorieuze Britse Revolutie en de Amerikaanse en Franse Revoluties. Degenen onder hen die christelijk waren, wilden ook af van het Caesaropapisme, maar velen waren ook duidelijk antiklerikaal en wilden de invloed van religie op de politiek en andere aspecten beperken.
Weinig mensen kennen de grondwet van hun land, en de Belgen zijn geen uitzondering. Dat is jammer, want de voorlopige regering, die het land bestuurde vóór de verkiezing van een nieuwe koning, slaagde erin om in minder dan een jaar een opmerkelijke tekst op te stellen. De Belgische grondwet van 1831 was een bijna perfecte toepassing van de ideeën uit Montesquieu's Esprit des lois en was zeer vooruitstrevend voor zijn tijd.
In een tijd waarin de Polen tegen de Russen vochten voor hun vrijheid, waarin de Spanjaarden nog steeds de inquisitie moesten vrezen en waarin de Fransen nog 40 jaar autoritair bewind konden verwachten, was de Belgische grondwet een echte prestatie. De tekst garandeert vrijheid van vereniging, wat leidt tot politieke vrijheid, vrijheid van gedachte en godsdienst, en persvrijheid, waarbij elke mogelijkheid tot censuur wordt afgeschaft. Er is geen wet op godslastering en het burgerlijk huwelijk moet voorafgaan aan het religieuze huwelijk (dit laatste heeft op zich geen juridische waarde). Tot slot werd het concordaat met de katholieke kerk, dat tijdens de Napoleontische periode had bestaan, afgeschaft.
Natuurlijk werden deze liberale overwinningen niet behaald zonder een prijs te betalen aan de katholieke kerk. De eerste was de financiering van erkende religies (er waren er toen drie en twee daarvan [Joden en Protestanten] waren marginaal). Dit betekende dat priesters, maar ook pastoors en rabbijnen, door de staat betaald zouden worden en dat de tekorten in de begrotingen van parochiekerken door de lokale autoriteiten gedragen zouden worden. Maar dit betekende niet dat - in tegenstelling tot de Napoleontische periode - religieus personeel ambtenaren zouden worden.
De tweede concessie betreft scholen. De grondwet bepaalt dat "onderwijs vrij is". Dit betekent dat iedereen in België een school kan openen. Maar het erkent in wezen het feit dat het onderwijs in 1831 bijna volledig werd gecontroleerd door de katholieke kerk. En zoals de Kerk destijds zei, zou de Staat slechts een ondergeschikte rol in het onderwijs mogen spelen.
Hoe het ook zij, de door de Grondwet beschermde vrijheden hebben de weg geëffend voor een democratie die evolueert in de richting van een verregaande secularisatie. En ondanks de grote katholieke meerderheid onder de burgers betekent dit dat België van meet af aan als seculier moet worden beschouwd.
Dit blijkt duidelijk uit de volgende artikelen van de Grondwet:
Artikel 19 garandeert de vrijheid van godsdienst, de openbare uitoefening daarvan en de vrijheid van meningsuiting.
Artikel 20 bepaalt dat "niemand mag worden gedwongen, in welke vorm dan ook, deel te nemen aan de handelingen en plechtigheden van een godsdienst, noch zijn rustdagen in acht te nemen".
Artikel 21 ontzegt de staat het minste recht van toezicht op het leven van de kerk, maar bepaalt dat "het burgerlijk huwelijk altijd vooraf moet gaan aan de huwelijksinzegening".
De relaties tussen de kerken, inclusief de katholieke kerk, en de staat zijn daarom gebaseerd op een principe dat specialisten "dubbele incompetentie" noemen. De staat bemoeit zich niet met religieuze zaken (benoemt bijvoorbeeld geen priesters of andere leden van de hiërarchie) en de kerk heeft geen bevoorrechte invloed op de politiek. Toegegeven, de katholieke kerk was machtig en invloedrijk, maar dat kwam door het aantal katholieken, niet door een concordaat.
Het idee om door de staat erkende kerken te financieren is natuurlijk vatbaar voor kritiek, omdat het onverenigbaar lijkt met het idee van secularisme (een concept dat toen nog niet bestond). De kwestie gaf aanleiding tot lange debatten. In 1859 probeerde Jules Bara, een toekomstige liberale minister, een scheidslijn te trekken: "De salarissen van geestelijken zijn een uitzondering die geen invloed heeft op de grondwettelijke orde [...], aangezien de betaling van salarissen de geestelijkheid geen speciale verplichting oplegt ten opzichte van de staat, noch kan worden beweerd dat er privileges of gunsten moeten worden verleend aan geestelijken".
Deze vreedzame start - een periode die in België bekend staat als het Unionisme zoals ik al eerder noemde - hield geen stand en de zaken verslechterden snel. De ruzie begon in 1834 met de oprichting van de Universiteit van Brussel. Deze volgde enkele maanden na de opening van de toekomstige Katholieke Universiteit Leuven en werd mogelijk gemaakt door de inspanningen van de Brusselse Vrijmetselaarsloges. Het basisprincipe van de universiteit was vrij onderzoek en ze wilde elke religieuze inmenging in het onderwijs vermijden.
Op dit punt is het tijd om twee veelgemaakte fouten over het 19e-eeuwse België recht te zetten.
De eerste vergissing is te denken dat de strijd die ik zojuist heb beschreven tussen katholieken en ongelovigen ging. De mannen die de oprichting van de universiteit steunden, die ook bijdroegen aan het opstellen van de grondwet, die liberalen waren, waren ook christenen, vaak katholieken, soms deïsten. Maar ze waren allemaal antiklerikaal en erg voor de vrijheid van denken.
De tweede vergissing is te denken dat het taalprobleem dat vandaag in België bestaat, een grote zorg was in de 19e eeuw. Aangezien de hele bourgeoisie Frans sprak, bestond het debat over Vlaams en Frans nog niet en was de belangrijkste bron van verdeeldheid het probleem van het onderwijs. Op deze kwestie komen we later terug.
De Belgische katholieke kerk van die tijd werd meer ultramontane en daardoor meer onderworpen aan het gezag van de paus. Conflicten werden onvermijdelijk. Het feit dat de Vrijmetselaars, een organisatie die al een eeuw door de Kerk was veroordeeld, een universiteit oprichtten die de religieuze controle over het hoger onderwijs uitdaagde, kon de Belgische bisschoppen alleen maar erger maken. Een tweede conflict begon in 1837 toen de Belgische bisschoppen hun veroordeling van de vrijmetselarij hernieuwden en de katholieken eraan herinnerden dat ze een keuze moesten maken en dat ze niet langer zowel goede katholieken als vrijmetselaars konden zijn. Deze aanpak hielp de Belgische vrijmetselaarsloges te seculariseren en ze steeds antiklerikaal te maken. In 1872, vijf jaar voordat de Franse vrijmetselaars hetzelfde deden, gingen de vrijmetselaarsloges zo ver als de vrijheid van denken van hun leden door de verplichting af te schaffen om de Grote Architect van het Universum aan te roepen.
We laten België even voor wat het is en gaan naar Nederland.
De kwestie van religieuze tolerantie gaat ver terug in de geschiedenis van het land. Tijdens de godsdienstoorlogen in de 16e eeuw kwamen de zeven provincies die later Nederland zouden worden in opstand tegen de Spaanse overheersing en de vervolging van protestanten. Na vruchteloze pogingen om tot een overeenkomst te komen met de koning van Spanje, lieten de 7 provincies hun onafhankelijkheid gelden door in 1579 de Unie van Utrecht te ondertekenen. Deze belangrijke tekst legde de godsdienstvrijheid vast en maakte van het land een uitzondering in Europa, vooral wat betreft de tolerantie tegenover de Joden. Het zou echter verkeerd zijn om de situatie te idealiseren. Hoewel de vrijheid van godsdienst werd gegarandeerd, mochten religieuze minderheden (voornamelijk katholieken en joden) niet in het openbaar praktiseren en behield de protestantse godsdienst de privileges van een quasi-staatsgodsdienst.
Net als in België veranderde de situatie ten tijde van de Franse Revolutie. De godsdienstvrijheid bleef behouden, maar de autoriteiten oefenden, net als in Frankrijk, meer controle uit over de kerken. Dit was in lijn met Napoleons idee dat één priester twee gendarmes waard was.
Na de nederlaag van de keizer behield de grondwet van 1814 de godsdienstvrijheid, maar handhaafde grote ongelijkheden. De koning mocht alleen lid zijn van de gereformeerde kerk en die kerk mocht als enige geld ontvangen van de staat. Dit principe werd herzien in 1815 toen België deel ging uitmaken van Nederland, waardoor de katholieke kerk fondsen ontving.
In Nederland is het principe van 'dubbele onbekwaamheid' dat ik eerder noemde nooit zo strikt toegepast als in België. De grondwetsherziening van 1848 en, in 1853, de wet op de religieuze gemeenschappen, leidden tot de invoering van volledige godsdienstvrijheid, inclusief het recht voor religieuze gemeenschappen om zich zonder staatsinmenging te organiseren. Maar er blijven grote verschillen tussen de twee landen.
De Belgische grondwet voorzag in de financiering van 'erkende culten' (gevestigde religies, als we de Amerikaanse term gebruiken), maar eiste niet dat burgers zich lieten registreren als katholiek, jood of protestant. De Nederlandse grondwet van 1801 eiste daarentegen wel dat burgers zich lieten registreren, maar erkende hun recht om desgewenst van geloofsovertuiging te veranderen. Dit systeem duurde tot 1994. Dit betekende dat de religieuze gezindheid van Nederlandse burgers bekend was bij de burgerlijke autoriteiten, wat in België nooit het geval was.
De grondwetswijziging van 1983 bracht een grote verandering teweeg door de betaling van salarissen aan geestelijken af te schaffen. In Nederland worden priesters dus niet langer betaald door de staat, maar door de religieuze gemeenschappen.
Andere vragen zijn trivialer, maar illustreren verschillen in gevoeligheid.
Het Nederlandse volkslied, het Wilhelmuslied (waarvan de tekst dateert uit 1570), heeft een sterke religieuze connotatie die niet terug te vinden is in het Belgische volkslied (het Brabançonne uit 1831). Op Nederlandse munten staat vaak de tekst "God zij met ons", maar op Belgische munten zul je nooit een religieuze tekst of symbool aantreffen. Godslastering is nooit strafbaar geweest in België, maar wel in Nederland tussen 1930 en 2014.
België is echter soms vergeten dat kerken en de staat gescheiden zijn.
Of je nu gelovig was of niet, tot 1974 moest je in de rechtszaal voor God zweren. Dit was een overblijfsel van de Napoleontische wetgeving, en alleen in een gerechtelijke context.
Er is geen verwijzing naar God in de eed die sinds 1831 door koningen wordt afgelegd, noch in de eed die daarna door ambtenaren wordt afgelegd.
In veel officiële gebouwen zijn kruisbeelden te vinden, vooral in gerechtsgebouwen, die geleidelijk verdwijnen, en de vertegenwoordiger van het Vaticaan is de eerste in de protocollaire orde voor officiële ceremonies.
Ondanks deze verschillen kan men dus stellen dat de twee landen na 1850 neutraal en grotendeels seculier waren, dat kerk en staat gescheiden waren en dat de burgerlijke vrijheden goed gewaarborgd waren. Maar ideologische en religieuze banden bleven sterk en de manier waarop de samenleving in beide landen functioneerde leidde tot de ontwikkeling van een systeem dat bekend staat als "verzuiling".
Wat is een pijler? Een pijler groepeert een reeks organisaties met dezelfde ideologie: scholen, ziekteverzekering, ziekenhuizen, vakbonden, kranten, politieke partijen, enz. onder een religieus of politiek label. Deze pijlers hadden een fundamentele invloed op de organisatie van de samenleving omdat ze gebaseerd waren op de persoonlijke loyaliteit van hun leden. Zelfs veertig of dertig jaar geleden kon je in België geen kandidaat zijn voor de Socialistische Partij als je niet ook lid was van de Socialistische vakbond en het ziekenfonds. En je kon geen leraar zijn in een katholieke school en lid van de Socialistische Partij zonder problemen te riskeren met beide kampen. Met andere woorden, en misschien wel meer in België dan in Nederland, gaf dit systeem aanleiding tot heftige ruzies tot in de jaren 1990.
Een emblematisch conflict was de "schoolkwestie". Zoals ik al eerder schreef, had de katholieke kerk ten tijde van de onafhankelijkheid van België het monopolie op het onderwijs. Dit stemde de liberalen niet tevreden. In de tweede helft van de 19e eeuw werd een reeks wetten goedgekeurd om lokale overheden toe te staan scholen te openen. Maar de zeer conservatieve katholieke kerk verzette zich tegen de liberale ideeën om het onderwijs uit te breiden, vooral voor de armen. De strijd tussen de twee tegenstanders bereikte zijn hoogtepunt in 1878. Nadat ze de verkiezingen hadden gewonnen, richtten de liberalen het eerste Ministerie van Onderwijs op, schaften het verplichte godsdienstonderwijs af en vervingen het door een wetenschappelijke cursus. Deze overwinning was van korte duur.
De eerste schooloorlog begon. De onverdraagzaamheid laaide op en de katholieke kerk wierp al haar energie in de strijd tegen de "goddeloze scholen", waar kinderen binnenkwamen als kinderen en vertrokken als schurken. Het wekelijkse gebed van de bisschoppen "Heer, bescherm ons tegen goddeloze scholen" had een sterke politieke impact en de liberalen, die de volgende verkiezingen verloren, kwamen veertig jaar lang niet terug aan de macht.
De liberalen probeerden vervolgens een andere strategie. Lokale overheden en provincies waar de liberalen en de nieuw gevormde socialistische partij een meerderheid hadden, ontwikkelden hun scholen, wat leidde tot de ontwikkeling van twee concurrerende netwerken, het ene religieus, het andere seculier, die vandaag de dag nog steeds bestaan.
De tweede schooloorlog, tussen 1954 en 1958, leidde tot een soort vredesverdrag, het Pacte scolaire. De oorlog was meer economisch dan ideologisch geworden en de staat verhoogde de financiering voor beide netwerken, wat resulteerde in kostbare genoegdoening.
Sinds de jaren 1960 heeft de voortschrijdende secularisatie geleid tot een depilarisering in beide landen. Loyaliteit aan de zuilen is vervangen door keuzes op basis van de kwaliteit van de diensten die door de verschillende onderdelen van de zuilen worden aangeboden. Tegenwoordig kun je lid zijn van de socialistische partij en van de christelijke vakbond. Je kunt zelfs ongelovig zijn en je kinderen naar een katholieke school sturen, en het omgekeerde is ook waar.
Zowel België als Nederland kunnen nu worden beschouwd als "gedepilariseerde pluralistische landen".
Wat kunnen we concluderen uit deze verhalen? Zeker is dat beide landen erin geslaagd zijn de ambitie te verwezenlijken om een onpartijdige staat te creëren waar religie niet naar de kleerkast wordt verwezen, maar waar de uitdrukking van religieuze overtuigingen in het dagelijks leven geen voorrang krijgt boven wat Habermas 'consensus door overleg' noemt.
Kwesties zoals abortus en euthanasie in België en Nederland zijn goede voorbeelden van deze ontwikkeling. De kwestie van abortus was erg controversieel in België tussen de jaren 1970 en 1990, toen de wet werd aangenomen. Het debat duurde 20 jaar. Katholieken waren tegen het idee om het verbod op abortus op te heffen, terwijl ze tegelijkertijd heel goed wisten dat ziekenhuizen die tot de seculiere zuil behoorden voortdurend abortussen uitvoerden in goede gezondheidsomstandigheden. De wet werd uiteindelijk aangenomen met de steun van een vooraanstaand lid van de katholieke zuil, de katholieke vrouwenbeweging "Vie Féminine". De wet werd ook aangenomen nadat de koning weigerde de wet te ondertekenen, waardoor het parlement hem tijdelijk ongeschikt moest verklaren om te regeren. Voor de anekdote gebruikte het Parlement een bijna vergeten grondwetsartikel, dat in 1830 was opgesteld om rekening te houden met de problemen die de gezondheidsproblemen van de Britse koning George III in dit land hadden veroorzaakt!
De kwestie van euthanasie was veel minder controversieel en de wet werd in 2002 aangenomen na lange maar zeer respectvolle debatten. De manier waarop met deze belangrijke ethische kwestie is omgegaan, weerspiegelt een vorm van verzoening in een land waar pluralisme nu een sterke realiteit is. Nederland loopt in beide situaties voor op België. Abortus werd toegestaan in 1984 en euthanasie in 2001. En ook in Nederland is consensus door overleg een gebruikelijke manier geworden om met ethische problemen om te gaan. We kunnen ons bijvoorbeeld moeilijk demonstraties tegen het homohuwelijk voorstellen, zoals de "Manif' pour tous" in Frankrijk.
Beide landen zijn nu, zoals ik al zei, grotendeels geseculariseerd. De huidige situatie is heel anders dan die in de 19e eeuw, maar die aanvankelijk mogelijk werd gemaakt door de grondwetten van de twee landen.
Secularisatie is een cultureel en sociologisch proces dat door de wet wordt gesanctioneerd. En terwijl een wettelijk proces in relatief korte tijd effect kan sorteren, duurt het langer om de dominante cultuur te veranderen. Het religieuze beleid van Nederland, waar katholieken en protestanten sinds de zestiende eeuw naast elkaar leven, en dat van België, waar de bevolking op het moment van de onafhankelijkheid bijna 98 % katholiek was, hebben verschillende wegen moeten bewandelen naar een grotere secularisatie.
De meest problematische kwestie in de betrekkingen tussen kerk en staat is natuurlijk de financiering. Vanuit Frans of Amerikaans oogpunt is het antwoord eenvoudig: er is geen sprake van. De Fransen zien het als de hoeksteen van het secularisme, terwijl de Amerikanen het zien als verboden door het Eerste Amendement en de muur van scheiding (hoewel opgemerkt moet worden dat ze deze positie compenseren met aanzienlijke belastingvrijstellingen).
In België en Nederland is de vraag door de jaren heen op verschillende manieren beantwoord, wat geleid heeft tot de theorievorming over een belangrijk principe: gelijke behandeling. Gelijke behandeling is een probleem geworden door de verspreiding van het ongeloof. Als kerken, zoals in beide landen het geval is of was, publieke middelen ontvangen om hun werk te ondersteunen, hoe zit het dan met burgers die niet geïnteresseerd zijn in wat kerken doen? Hoe zit het met de morele steun waar religieuze mensen recht op hebben, maar die niet beschikbaar is voor niet-gelovigen? Naast het organiseren van religieuze ceremonies voor huwelijken, begrafenissen, etc., kunnen kerken ook morele steun bieden in ziekenhuizen, gevangenissen, het leger en de stad. En ongelovigen niet.
In België ging de humanistische beweging in 1974 op zoek naar wettelijke erkenning op gelijke voet met religies. Het proces duurde 20 jaar. Het werd voorafgegaan door een reeks veranderingen op specifieke gebieden. Aan het eind van de jaren 1950 werd toegang verleend tot openbare radio en televisie; humanistische morele begeleiding in ziekenhuizen en gevangenissen in de jaren 1970; in het leger in de jaren 1990. Een gelijkaardige ontwikkeling vond plaats (vaak vóór die van België) in Nederland. De Vrije Universiteiten van Brussel (Franstalig en Vlaamstalig) organiseren een master in morele begeleiding en de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht doet hetzelfde in Nederland.
Er zijn echter enkele verschillen. Nederlandse humanisten hebben bijvoorbeeld een groot netwerk van ouderenhuisvesting ontwikkeld dat geen equivalent heeft in België, en docenten humanistisch ethisch onderwijs zijn ambtenaren in België maar werken onder het gezag van een humanistische organisatie in Nederland.
Een laatste onderwerp dat ik wil aansnijden is de relatie tussen de scheiding van kerk en staat en de groei van islamitische gemeenschappen in onze landen. Natuurlijk wordt de islamitische godsdienst net zo behandeld als elke andere godsdienst, het is bijvoorbeeld een 'erkende godsdienst' geworden in België, de islam kan net als het katholicisme, jodendom, enz. worden onderwezen op staatsscholen en beide landen staan moslims toe om islamitische scholen op te richten. Toch zijn er de afgelopen jaren problemen ontstaan die in Nederland en België niet op dezelfde manier worden aangepakt. Opnieuw lopen de Belgische en Nederlandse gevoeligheden enigszins uiteen.
In 2001 oordeelde de Nederlandse Commissie Gelijke Behandeling dat de afwijzing van de sollicitatie van een hoofddoekdraagster voor een overheidsfunctie in strijd was met de Wet Gelijke Behandeling. De Belgische rechtbanken oordeelden echter anders. De Belgische rechtbanken hebben ook aanvragen afgewezen van leerlingen die de hoofddoek wilden dragen in scholen waar dit verboden was. In beide gevallen baseerden de Belgische rechtbanken hun uitspraak op artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat een overheid toestaat om de vrijheid van godsdienst te beperken als dit gebeurt om de openbare orde te handhaven. In feite kan hier worden gezien dat de Nederlandse autoriteiten de problemen in deze zaken meer 'Angelsaksisch' benaderden, terwijl de Belgische autoriteiten zich meer lieten leiden door het idee van het beschermen van de neutraliteit van openbare diensten.
Helaas heeft België herhaaldelijk zijn eigen principes geschonden toen het probeerde om te gaan met de moslimgroepering
De islam werd in 1974 een "erkende godsdienst". Het probleem was dat de islamitische religie niet echt georganiseerd was in België. Bij gebrek aan een vereniging of vertegenwoordiger maakte de Belgische regering een twijfelachtige keuze en koos ze voor gesprekken met Saoedi-Arabië. Ik zal niet te veel in detail treden, maar dit was een duidelijke schending van een gevestigd principe: erkenning impliceert het bestaan van ten minste een significant aantal georganiseerde en identificeerbare groepen.
Twee andere schendingen van het principe van "dubbele onbekwaamheid" vonden plaats na de vorige. De eerste betreft de veiligheidscontrole van kandidaten voor benoeming in de nieuwe vertegenwoordigende instantie van moslims in België. Hoewel de regering zich beriep op de noodzaak om elk risico op radicalisering of bedreiging te voorkomen, is dit in tegenspraak met het feit dat de overheid zich niet mag bemoeien met de interne organisatie van religieuze organen. Juist deze week wordt de vraag herhaald met de oprichting van een universitaire opleiding om diploma's uit te reiken aan toekomstige imams. Ook hier rijst de vraag: mag de overheid beslissen wat de juiste islam is om in Europa te onderwijzen? Dit specifieke probleem laat zeker de beperkingen van onze systemen zien, maar ik moet zeggen dat de antwoorden van het Britse of Franse model niet bevredigender lijken.
Het is tijd om af te ronden. Ik zal dat eerst proberen te doen aan de hand van het Seculier Manifest dat de organisatoren van dit congres hebben opgesteld en dat proberen te vergelijken met de huidige situatie in Nederland en België.
Alle mensen- en burgerrechten en vrijheden worden volledig gerespecteerd, zonder enige verwijzing naar religie.
Hoewel ik de indruk heb dat Nederland een iets religieuzer land is dan België (dat grotendeels onverschillig is geworden voor de kerkelijke leer), denk ik dat we kunnen stellen dat beide landen aan deze voorwaarde voldoen. Tijdens mijn onderzoek voor deze toespraak werd ik echter verrast door een anekdote. Een Nederlandse onderzoekster was in haar artikel van mening dat het problematisch zou zijn als een politieagent niet zou toegeven dat een orthodoxe Jood zou mogen weigeren zijn identiteitskaart te tonen op de sabbat, omdat dit als werk zou moeten worden beschouwd! Ik betwijfel ten zeerste dat een Belgische rechtbank deze redenering zou volgen.
Een ander document dat ik las over de Nederlandse situatie was van mening dat de scheiding tussen Kerk en Staat niet gelijk was aan de scheiding tussen religie en Staat. Deze nuance zou in België ook niet snel worden geaccepteerd. Ik denk dat dit verklaard kan worden door een herinnering aan de calvinistische invloed die nog steeds in de Nederlandse cultuur aanwezig is.
Staatssteun voor kerken of religieuze verenigingen is gebaseerd op dezelfde principes als voor seculiere NGO's.
Beide landen hebben dit doel duidelijk bereikt. Eén vraag blijft: wordt deze financiering eerlijk verdeeld? In België is de vraag zeer problematisch omdat van mensen niet wordt verwacht dat ze zich identificeren als lid van een kerk of een seculiere groep. Met een gemiddeld massabezoek van 11 % op een gewone zondag en een aandeel van meer dan 80 % van het budget dat aan religies en humanisten wordt toegekend, kunnen we niet spreken van een evenwichtige situatie tussen humanisme en katholicisme. Maar dit zal onvermijdelijk veranderen. Een van de ideeën is om gelijktijdig met de verkiezingen een raadpleging te houden die burgers de kans geeft om aan te geven naar welke religieuze of seculiere groep hun geld moet gaan.
Dit zou leiden tot een evenwichtigere financiering terwijl de geheimhouding van individuele religieuze of filosofische banden wordt beschermd.
Het seculiere karakter van openbaar onderwijs wordt gegarandeerd door de staat.
Dit doel is in beide landen duidelijk bereikt. Natuurlijk is religieus onderwijs niet - zoals in Frankrijk - volledig uitgesloten van staatsscholen, maar staatsonderwijs moet neutraal zijn en vrij van elke religieuze invloed.
Alle openbare instellingen en staatsceremonies zijn vrij van religieuze symbolen en rituelen.
Dit is een zeer gevoelige kwestie. Voor België zou ik zeggen dat de uitvoeringsgraad 90 % is. Maar een grondig onderzoek zal waarschijnlijk schendingen van dit principe aan het licht brengen, en hetzelfde moet waar zijn in Nederland. Maar als we secularisatie als een succes beschouwen, kunnen deze situaties gecorrigeerd worden omdat ze in tegenspraak zijn met het algemeen aanvaarde principe. Er moet ook rekening mee worden gehouden dat een aanzienlijk aantal burgerlijke ceremonies die in Frankrijk worden georganiseerd niet ontsnappen aan schending van deze gouden regel.
Ik hoop dat ik u een algemene beschrijving heb gegeven van de mate van secularisatie in onze twee landen. Ik beweer niet dat mijn toespraak niet kan worden bekritiseerd, of zelfs tegengesproken op bepaalde details, maar dat is de prijs die je moet betalen als je over een complex onderwerp wilt praten. En 30 jaar ervaring op dit gebied heeft mij ervan overtuigd dat secularisatie een zeer complex onderwerp is. Het raakt veel aspecten van het sociale en politieke leven van een land, en de hoop om met één model voor Europa te komen lijkt totaal onrealistisch.
In feite is secularisatie een werk in uitvoering. De grootste fout zou zijn om te geloven dat we een soort ideale oplossing kunnen vinden, die kunnen implementeren en dan een eeuw lang rustig kunnen slapen. De krachten die zich verzetten tegen secularisatie slapen nooit, omdat ze overtuigd zijn, de waarheid kennen en die aan iedereen willen opleggen. Wij pleiten alleen maar voor vrijheid, de vrijheid van het individu om zijn of haar eigen keuzes te maken, en om te genieten van de jaren die we op deze aarde doorbrengen, maar we moeten nooit stoppen met wakker blijven.